Zingen

Doel
-Eenstemmige en meerstemmige liederen (canons), couplet-refrein liederen, liederen die om een langere
adem vragen en die verbonden worden met het thema of onderwerp
– Liedjes in het toongebied a – f”
– Afkomstig uit de eigen maar ook uit andere culturen, taalgebieden en muzikale stijlen
– Ritmisch gecompliceerder en muzikaal uitdagender
– Langere, complexe structuren met herhalingen, contrasten en variaties in tekst en melodie
– Gezongen met begeleiding van een ‘meezing Cd’
– Aandacht voor articulatie, dynamische verschillen, zuiverheid en voordracht

Wat doen de kinderen?
– De kinderen zingen met elkaar liederen over onderwerpen waarvoor zij belangstelling hebben, bijvoorbeeld liefdesliedjes of liedjes uit de popmuziekcultuur.
– Ze zingen de liederen met aandacht voor kwaliteit (adem, articulatie, expressie, zuiverheid).
– Ze zingen zelfstandig hun liederen en voeren daar soms activiteiten bij uit (spel, beweging, begeleiding).
– Ze zingen liederen afkomstig uit een breed samengesteld liedrepertoire met een nadruk op hedendaags materiaal.
– Ze zingen canons, Engelstalige liederen en langere liederen met meer coupletten.
– Ze zingen met hun oren open en luisteren beter naar elkaar (canons) of naar de begeleiding op een ‘meezing cd’.

Wat doet de leerkracht?
– De leerkracht leidt het zingen: geeft de toonhoogte, een inzet- en afsluitgebaar en de puls aan.
– Zij heeft aandacht voor de kwaliteit van het zingen: stimuleert kinderen om mee te doen, zingt vaak met de kinderen, stimuleert de kinderen om zelfstandig te zingen, let op adem, articulatie, resonans, toonvorming en zuiverheid.
– Zij selecteert geschikte liederen, herhaalt bekende liederen en heeft aandacht voor een breed repertoire.
– Zij leert de kinderen liederen en gebruikt verschillende aanleerstrategieën zoals wisselzang, bordgebruik, werken met trefwoorden, toepassen van bewegingen.
– Zij gebruikt indien nodig liedmateriaal op cd.
– Zij begeleidt het zingen op (school)-instrumenten zoals, trom, xylofoon, keyboard of gitaar.

Muziek luisteren

Doel
– Muziek, afkomstig uit verschillende stijlperioden en culturen; in langere fragmenten (tot circa vier minuten), verbonden met het thema of onderwerp
– De muziek draagt meerdere betekenissen en/of ontwikkelingen in zich
– Naast vormprincipes (herhaling, contrast en variatie) komen ook vormeenheden (motief, thema, muzikale zinnen) en compositievormen (zoals canon, rondo en variatievormen) aan de orde

Wat doen de kinderen?
– De kinderen leren om geconcentreerd te luisteren naar korte betekenisvolle muziekfragmenten, bijvoorbeeld muziek uit andere culturen.
– Ze praten over hun beleving en de betekenis die de muziek voor hen heeft, bijvoorbeeld over muziek die met ‘bang zijn’ of natuurgeweld te maken heeft.
– Ze praten over de verschillen in hun luisterervaringen en luisterverwachting, bijvoorbeeld: hoe denk je dat droevige muziek zou klinken.
– Ze reageren met taal, beweging of beeld op:
— klankeigenschappen zoals tempoverschillen, melodieën, ritmen, stemsoorten en instrumenten;
— verschillen en overeenkomsten in de muziek;
— herhalingen, contrasten en variaties;
— verschillende betekenissen en functies van muziek.

Wat doet de leerkracht?
– De leerkracht zorgt voor een sfeer waarin de kinderen geconcentreerd kunnen luisteren naar muziek.
– Zij stimuleert de kinderen om ook buiten de school naar muziek te luisteren.
– Zij kiest muziekfragmenten die passen bij het thema/onderwerp, bijvoorbeeld bij een les over Zuid-Amerika luisteren de kinderen naar een Argentijnse tango.
– Zij regelt de techniek zoals het klaarzetten van de apparatuur en het converteren van mp3-bestanden.
– Zij past verschillende werkvormen toe bij het muziek beluisteren. Ze laat bijvoorbeeld vier muziekfragmenten horen en de kinderen daaruit kiezen: een tango, een wals, een chachacha of een samba.
– Zij leert de kinderen om muziek te analyseren en te benoemen.

Muziek maken

Doel
– Klankbeelden van betekenisvolle situaties met stiltemomenten, een bepaalde ontwikkeling en herhalingen
– De maat, het ritme en eenvoudige ritmische patronen spelen bij liedjes ook als voorspel, naspel en begeleiding
– Spelen van tegenstellingen en overgangen:
— hard-zacht, hoog-laag, snel-langzaam
— experimenteren met verschillende klankkleuren en bespeelmogelijkheden die passen bij het instrument

-Speelstukjes ontwerpen en spelen waarin centraal staan:
— vormprincipes (herhalingen, contrasten, variaties)
— vormeenheden (motieven, thema’s, muzikale zinnen)
— vormtechnieken (echo, imitatie, ostinaat)

– Eenvoudige grafisch of traditioneel genoteerde speelstukjes
– Begeleidingen maken bij rapteksten

Wat doen de kinderen?
– De kinderen ontwerpen en spelen klankbeelden en muziekstukjes waarin een bepaalde ontwikkeling zit, aan de hand van betekenisvolle situaties, bijvoorbeeld verhalen of gebeurtenissen over mensen, dieren, de natuur, machinegeluiden, gevoelens (zie het doorkijkje ‘Een regenbui spelen’). Of ze doen bovenstaande vanuit muzikale tegenstellingen, bijvoorbeeld van hoge, langzame, harde muziek naar lage, vrij snelle, zachte muziek of van vrolijk naar droevig.
– Ze passen bij hun muziekstukjes stiltemomenten, overgangen, vormprincipes, vormeenheden en vormtechnieken toe (zo’n muziekstukje duurt hooguit een minuut).
– Ze spelen muziek op schoolinstrumenten, digitale instrumenten, meegebrachte instrumenten of met ‘eigen slagwerk’, maar gebruiken ook materialen om klanken mee te maken, bijvoorbeeld hamers op hout of op een staalplaat, vuilcontainers als lage drums.
– Ze klappen en spelen een tegenritme of ostinaat als begeleiding bij gezongen liederen.
– Ze spelen eenvoudige ritmen, bijvoorbeeld bestaande uit enkele halve en enkele kwartnoten.
– Ze spelen strakke ritmes bij gesproken ritmische teksten, bijvoorbeeld rapteksten.

Wat doet de leerkracht?
– De leerkracht creëert een leeromgeving (verhaal, sfeer) waarin de kinderen alleen of in groepjes de kans krijgen om muziek te maken.
– Zij geeft de kinderen in groepjes speelopdrachten over de klank, vorm en betekenis van muziek en stimuleert de kinderen bij deze opdrachten eerst hun ideeën samen te bespreken.
– Zij inspireert de kinderen om te experimenteren met klanken, instrumenten en muzikale taken (meespelen bij liedjes, muziekstukjes maken, enz.).
– Zij biedt korte grafisch en traditioneel genoteerde muziekstukjes aan, die door de kinderen op instrumenten gespeeld worden.
– Zij oefent met de hele groep eenvoudige muziekstukjes in.
– Zij geeft muzikale leiding bij musiceeractiviteiten zoals inzetgebaar, gebaren voor puls, dynamiek, enz.
– Zij laat regelmatig maat, ritme, voor- en/of naspelen van liederen klappen en spelen. (zie doorkijkje ‘Bouke leert een leidbegeleiding aan’)
– Zij let voortdurend op de kwaliteit van de uitvoering en geeft suggesties ter verbetering.

Muziek vastleggen

– De muziekles appelleert aan situaties die betekenis hebben voor de kinderen, waardoor ze beeldend kunnen denken.
– Grafisch vastleggen en spelen van korte-lange, hoge-lage, harde-zachte geluiden met hun verschillende overgangen en combinaties
(bijvoorbeeld een lang, hoog, zacht geluid dat langzaam zachter wordt)
– Klankstukjes ontwerpen waarin een bepaalde ontwikkeling plaatsvindt van circa anderhalve minuut
– Kennismaken met de basisprincipes van de traditionele notatie (vijflijnige notenbalk, vorm van de noten, plaats van de noten, vioolsleutel, meerstemmigheid)
– Spelen van eenvoudige ritmes met kwart, halve en hele noten en de daarbij behorende rusten

Wat doen de kinderen?
– De kinderen gebruiken symbolen voor korte of lange klanken, voor zware of lichte klanken en hanteren afspraken bij het ontwerpen en spelen van korte klankbeelden, bijvoorbeeld de plaats van hoog-laag (zie het dookijkje ‘Componeren’).
– Ze gebruiken verschillende vormen van beeldtaal bij het zichtbaar maken van vormprincipes.
– Ze lezen melodieën mee, genoteerd in traditioneel notenschrift van liederen en muziekfragmenten, bijvoorbeeld korte partituurfragmenten.
– Ze lezen eenvoudig traditioneel notenschrift als ondersteuning bij het spelen van ritmes, bijvoorbeeld een kort ritme of melodie op het bord.

Wat doet de leerkracht?
– De leerkracht stimuleert de kinderen bij het vastleggen van en het manipuleren met klanken, geluiden en melodiefragmenten. Ze tekenen bijvoorbeeld met grafische notaties een verhaal waarin een bepaalde muzikale ontwikkeling zit.
– Zij stimuleert de kinderen om de getekende klanken en geluiden te verklanken.
– Zij beoordeelt de presentaties positief kritisch.
– Zij leert de kinderen om eenvoudige traditionele notatievormen mee te lezen in korte partituurfragmenten.
– Zij biedt eenvoudige (grafisch en traditioneel genoteerde) speelstukjes aan.

Bewegen op muziek

– Bewegen bij – of naar aanleiding van (dans-)liederen
– Met bewegingen uitbeelden van de muzikale aspecten van betekenisvolle situaties bij het luisteren naar muziek
– Bewegen op:
— Vormprincipes(herhalingen, contrasten, variaties)
— Vormeenheden (motieven, thema’s, muzikale zinnen)
–vormtechnieken
(echo, imitatie, ostinaat) in liederen of muziekfragmenten

Wat doen de kinderen?
– De kinderen reageren met bewegingen naar aanleiding van:
– De klankeigenschappen:
ze dansen op verschillende muziekstijlen als pop, rock and roll, hardcore, enz.;

De vorm:
– Ze voeren dezelfde activiteiten/bewegingen uit bij herhalingen van melodieën en kiezen andere bewegingen bij contrasten;
– De betekenis en functie:
Ze reageren op en naar aanleiding van de tekst en de muziek van gezongen liederen of beluisterde muziekfragmenten. Ze bedenken bijvoorbeeld bij elke tekstregel een andere houding, laten emoties zien die de muziek wil uitdrukken of passen hun bewegingen aan bij geleidelijke veranderingen in de muziek.

Wat doet de leerkracht?
– De leerkracht leert de kinderen om hun bewegingen af te stemmen op de aard van de beluisterde muziek.
– Zij stimuleert de kinderen bij luister- en bewegingsactiviteiten tot een actieve en adequate deelname.
– Zij bedenkt de contexten waarbinnen de kinderen gaan bewegen. De kinderen bewegen bijvoorbeeld als karakteristieke mensen, dieren, figuren uit een verhaal, machines of ze beelden de gevoelens of sfeer van de muziek uit

Bron: www.slo.nl