Zingen

Welke liedjes passen goed bij deze groepen?
– Eenstemmige en meerstemmige liederen (canons), couplet-refrein liederen die verbonden worden met het
thema of onderwerp
– Liedjes in het toongebied c’ – d”
– Afkomstig uit de eigen en andere culturen
– Ritmisch gecompliceerder en muzikaal uitdagender
– Complexere structuren met herhalingen, contrasten en variaties in tekst en melodie
– Gezongen met begeleiding van een ‘meezing Cd’
– aandacht voor articulatie en zuiverheid

Wat doen de kinderen?
– De kinderen zingen met elkaar liederen over onderwerpen waarvoor zij belangstelling hebben, bijvoorbeeld over verre landen of onzin teksten.
– Ze zingen de liederen met aandacht voor kwaliteit (adem, articulatie, expressie, zuiverheid).
– Ze zingen zelfstandig hun liederen en voeren daar soms zingend activiteiten bij uit (spel, beweging).
– Vanaf groep 6 kunnen de kinderen ook canons zingen.
– Ze zingen met hun oren open en luisteren naar elkaar of naar de begeleiding op een ‘meezing cd’ o.i.d.

Wat doet de leerkracht?
– De leerkracht leidt het zingen: geeft de toonhoogte, gebruikt een inzet- en afsluitgebaar en geeft de maat aan.
– Zij heeft aandacht voor de kwaliteit van het zingen: stimuleert kinderen om mee te doen, zingt vaak met de kinderen, stimuleert de kinderen om zelfstandig te zingen, let op adem, articulatie, resonans en zuiverheid.
– Zij selecteert geschikte liederen.
– Zij leert de kinderen liederen en gebruikt verschillende aanleerstrategieën zoals wisselzang, bordgebruik, werken met trefwoorden, toepassen van bewegingen.
– Zij gebruikt indien nodig liedmateriaal van cd of andere media. (zie het doorkijkje ‘Aiko, aiko’)
– Zij begeleidt het zingen op (school)-instrumenten, zoals trom, xylofoon, keyboard of gitaar.

Muziek luisteren

Welke muziek is geschikt voor deze groepen?
– Muziek, afkomstig uit verschillende stijlperioden en culturen, in korte maar ook langere fragmenten (twee à drie minuten), verbonden met een thema of onderwerp
– De muziek die meerdere betekenissen of ontwikkelingen kent
– Naast vormprincipes (herhaling, contrast en variatie) komen ook vormeenheden (motief, thema, muzikale zinnen) aan de orde

Wat doen de kinderen?

– De kinderen leren om geconcentreerd te luisteren naar korte betekenisvolle muziekfragmenten, bijvoorbeeld muziek waarin een verhaal wordt ‘verteld’.
– Ze praten over hun beleving en de betekenis die de muziek voor hen heeft.
– Ze praten over de verschillen in hun luisterervaringen, bijvoorbeeld waarom bepaalde muziek wel bij de ene situatie en minder goed bij de andere situatie past.
– Ze reageren met taal, beweging of beeld (uitbeelden, tekenen) op:
— klankeigenschappen zoals tempoverschillen, melodieën, ritmen, stemsoorten en instrumenten;
— verschillen en overeenkomsten in de muziek;
— herhalingen, contrasten en variaties;
— verschillende betekenissen en functies van muziek.

Wat doet de leerkracht?
– De leerkracht zorgt voor een sfeer waarin de kinderen geconcentreerd kunnen luisteren naar muziek.
– Zij vraagt waar de kinderen buiten school al naar luisteren en stimuleert om buiten de school naar muziek te luisteren.
– Zij kiest korte muziekfragmenten die passen bij een thema/onderwerp, bijvoorbeeld bij activiteiten rond ‘machines’ luisteren de kinderen naar een muziekfragment waarin machinale geluiden worden geïmiteerd.
– Zij past verschillende werkvormen toe bij muziek beluisteren. Ze laat bijvoorbeeld de kinderen bewegen als een machine, machinegeluiden maken en daarna op muziek met machinale geluiden bewegen.
– Zij leert de kinderen om muziek te analyseren op het gebruik van vorm- en klankeigenschappen (hoog-laag, hard-zacht, instrumentale klanken) en laat hen dit benoemen, bijvoorbeeld: de basgitaar speelde een lage melodie.

Muziek maken

Hoe kan je muziek maken met deze groepen?
– Klankbeelden ontwerpen (grafisch, tekenen) en spelen van betekenisvolle situaties met stiltemomenten en bepaalde ontwikkelingen
– De maat, het ritme en eenvoudige ritmische patronen spelen bij liedjes
– Spelen van tegenstellingen:
— hard-zacht, hoog-laag, snel-langzaam
— experimenteren met verschillende klankkleuren en bespeelmogelijkheden die passen bij het instrument
-Speelstukjes ontwerpen en spelen met:
— vormprincipes (herhalingen, contrasten)
— vormeenheden (motieven, thema’s, muzikale zinnen)
— vormtechnieken (echo, imitatie)

Wat doen de kinderen?
-De kinderen ontwerpen en spelen klankbeelden en muziekstukjes waarin een bepaalde ontwikkeling zit, naar aanleiding van bekende situaties. Ze verbeelden bijvoorbeeld onweer, dat begint met zacht gerommel, zachte regen, harde regen met windvlagen, knetterende ontladingen en daarna de ontspanning (zie het doorkijkje ‘Componeren’).
– Ze ontwerpen en spelen klankbeelden vanuit muzikale tegenstellingen, bijvoorbeeld hoge, snelle muziek-lage langzame muziek, vrolijk-droevig.
– Ze spelen muziek op schoolinstrumenten, digitale instrumenten, meegebrachte instrumenten of met ‘eigen slagwerk’ en gebruiken ook andere materialen om klanken mee te maken.
– Ze klappen en spelen de maat of het ritme van gezongen liederen op verschillende ritme-instrumenten.
– Ze spelen eenvoudige, korte ritmes, bijvoorbeeld bestaande uit enkele halve en enkele kwartnoten.
– Ze passen bij hun eigen muziekstukjes vormprincipes toe zoals herhaling en contrast.
– Ze spelen strakke ritmes bij gesproken ritmische teksten, bijvoorbeeld rapteksten.

Wat doet de leerkracht?
– De leerkracht creëert een leeromgeving (verhaal, sfeer) waarin de kinderen alleen of in groepjes de kans krijgen om muziek te maken.
– Zij vraagt welk kind al muziek maakt en geeft hen de mogelijkheid voor de klas te spelen.
– Zij geeft de kinderen in groepjes speelopdrachten over de klank, vorm en betekenis van muziek.
– Zij inspireert de kinderen om te experimenteren met klanken, instrumenten en muzikale taken (meespelen bij liedjes, muziekstukjes maken, enz.).
– Zij biedt korte grafisch en traditioneel genoteerde muziekstukjes aan, die door de kinderen op instrumenten gespeeld worden.
– Zij oefent met de hele groep eenvoudige muziekstukjes in.
– Zij geeft muzikale leiding bij musiceeractiviteiten zoals inzetgebaar, gebaren voor ritme, dynamiek, enz.
– Zij laat regelmatig maat, ritme, voor- en/of naspelen van liederen klappen en spelen.
– Zij let voortdurend op de kwaliteit van de uitvoering en geeft suggesties ter verbetering.

Muziek vastleggen

Hoe kan je muziek noteren met deze groepen?
– De muziekles appelleert aan situaties die betekenis hebben voor de kinderen, waardoor ze beeldend kunnen denken.
– Kennismaken met de basisprincipes van traditionele notatie (notenschrift)
– Naspelen van eenvoudige ritmes met kwart, halve en hele noten

Wat doen de kinderen?
– De kinderen gebruiken symbolen voor korte of lange klanken en voor zware of lichte klanken.
– Ze hanteren afspraken bij het ontwerpen en spelen van korte klankbeelden, bijvoorbeeld de plaats van hoog-laag (zie het doorkijkje ‘Componeren’).
– Ze gebruiken verschillende vormen van beeldtaal bij het zichtbaar maken van vormprincipes.
– Ze lezen melodieën mee, genoteerd in traditioneel notenschrift van liederen en muziekfragmenten, bijvoorbeeld korte partituurfragmenten.
– Ze lezen eenvoudig traditioneel notenschrift als ondersteuning bij het spelen van ritmes, bijvoorbeeld een kort ritme op het bord.

Wat doet de leerkracht?
– De leerkracht stimuleert de kinderen bij het vastleggen van en manipuleren met klanken, geluiden en melodiefragmenten.
– Zij stimuleert de kinderen om de getekende klanken en geluiden te verklanken (zie het doorkijkje ‘Componeren – Het weer’.).
– Zij presenteert meerdere manieren om muziek vast te leggen (grafisch en traditioneel).
– Zij biedt eenvoudige (grafisch en traditioneel genoteerde) speelstukjes aan.

Bewegen op muziek

Hoe kan je met deze groepen bewegen op muziek?
– Bewegen bij – of naar aanleiding van (dans-)liederen
– Met bewegingen uitbeelden van de muzikale aspecten van betekenisvolle situaties bij het luisteren naar muziek
– Bewegen op:
— vormprincipes (herhalingen, contrasten)
— vormeenheden (motieven, thema’s, muzikale zinnen)
— vormtechnieken (echo, imitatie, ostinaat) in liederen of muziekfragmenten

Wat doen de kinderen?
– De kinderen zingen liederen en luisteren naar muziekfragmenten uit hun eigen cultuur en naar muziek uit andere culturen. Ze reageren daarop met bewegingen. Dit doen ze naar aanleiding van:
— klankeigenschappen; ze versnellen hun bewegingen als de muziek versnelt, een kleine groep danst bij de klank van een klein orkest of solo, de hele groep danst als het grote orkest of hele band speelt, ze reageren bewegend op verschillende melodieën of ritmes;
— vorm:
ze voeren dezelfde activiteiten/bewegingen uit bij herhalingen van melodieën, bijvoorbeeld ze imiteren elkaars bewegingen als de muzikale zin wordt herhaald;
— betekenis en functie:
ze verbeelden naar aanleiding van de tekst en de muziek van liederen of muziekfragmenten. Zo kunnen ze bij elke tekstregel een andere beweging verzinnen. Of ze verbeelden de clowns en acrobaten bij circusmuziek, bewegen als een olifant, als een heks of tovenaar, laten de emoties zien die de muziek wil uitdrukken.

Wat doet de leerkracht?
– De leerkracht stimuleert de kinderen om bij (speel)-liedjes en luisterfragmenten te bewegen naar aanleiding van de maat, het ritme, de vorm of de betekenis van de muziek en let bij de uitvoering op de kwaliteit van de beweging. (zie het doorkijkje ‘Meester Gijs danst met de klas’)
– Zij vraagt wie er al aan dans doet en biedt de mogelijkheid zich voor de klas te presenteren.
– Zij stimuleert om ook buiten de school op muziek te bewegen en beeldend te zijn.
– Zij stimuleert de kinderen bij luister- en bewegingsactiviteiten tot een actieve, adequate en expressieve deelname.
– Zij bedenkt de contexten waarbinnen de kinderen gaan bewegen. Ze laat de kinderen bijvoorbeeld bewegen als karakteristieke mensen, dieren, figuren uit een verhaal, machines of ze beelden de gevoelens of sfeer van de muziek uit.

 

 

Bron: www.slo.nl